Tagarchief: column 22

ZE MAG ER ZIJN

angelique

Ik kijk al eventjes naar haar. Als ze dit merkt vraagt ze: “wat?”. “Niks, ik zit gewoon te kijken” zeg ik. “doe normaal joh, wat valt er te zien dan? ” zegt ze lachend.

Dat is moeilijk uit te leggen, het is eigenlijk hetzelfde als dat ik even aan haar haar wil ruiken of de zachtheid van haar huid wil voelen. Nu ik er over nadenk is het eigenlijk vreemd dat een gezicht zoveel verschillende facetten kan tonen. Het gezicht van mijn vrouw verandert, in mijn beleving, zelfs gedurende de tijd dat ik haar aankijk. Maar wat ik vooral zo leuk vind is dat haar glimlach haar ogen zo’n ongelofelijke zachte uitstraling kunnen geven. Niets is zo ontwapenend als wanneer de blauwe kijkers in een amandelvormpje gegoten worden en zo haar mooie gezichtje in een vriendelijk smoeltje plooien. Je voelt niets anders dan warmte binnenstromen welke door je lijf langzaam opgenomen wordt en een gevoel van welbehagen bezorgt.

Nu is het niet zo dat dit gevoel per definitie altijd lang blijft hangen. Door lompheid van mijn kant of nukkigheid van die van haar, is er soms sprake van een zeepbel die uiteen spat terwijl je eigenlijk daar nog helemaal niet klaar voor bent. Je wilt nog zachtjes een beetje blijven zweven in deze betovering van azuurblauwe suikersnoepjes in gesmolten pure chocolade met amandelen, drijvend op een bedje van rode rozenblaadjes met mooie muziek van Paolo Nutini op de achtergrond. Samen een klein dansje on the side. Maar nee. kloenk! Je ligt gewoon weer op de harde koude vloer.

Als door een schorpioen gestoken kan mijn prinsesje ineens het gezicht in een andere plooi gooien. Dan gaan er ook allerlei vormen en kleuren opspelen maar komt er een heel ander soort warmte vrij. Ik bezit niet altijd het vermogen om dan zacht te blijven en groot te zijn. Vaak ga ik mee in het heetst van de strijd. Eigenlijk zijn we beiden wat opgewonden standjes die hun plek en grens zo nodig moeten opeisen. Dat komt natuurlijk ergens vandaan. Nu wil ik in dezen alleen voor mezelf spreken en ik denk dat ik altijd op m’n tenen heb moeten staan om gehoord te worden. In een familie die doordendert en menigeen het hardst om aandacht schreeuwt. Waar “wie niet volgt is af” als familiespreuk boven de deur hangt, kan ik nu één en ander wel verklaren. Ik ben er mee opgegroeid, ben er in geharnast en val daar nu mijn omgeving nog regelmatig mee lastig. Soms kan ik mezelf zien staan, door de ogen van mijn wijze vrouw, en moet ik lachen om dat tierende mokkende driftkikkertje. Het vermogen, van mijn lief, om mij aan zelfreflectie te laten doen, maar ook te wijzen op de mogelijkheden die ik bezit en het vertrouwen dat ik mag hebben in mijn kunnen, dat alles, maakt dat ik ontzettend veel van haar houd. Ik hoop dat ik het allemaal terug kan geven. Want weet je? Ze mag er zijn! En niet alleen omdat ze een mooie vrouw is.

Zo, nu weer even naar haar kijken, ze leest een boek en het brilletje staat op haar neusje, ze heeft nog niet door dat ik haar weer observeer. Met een beetje geluk kan ik haar haar zo nog even ruiken en streel hopelijk dadelijk haar rug nog even. Als ze dan ook nog even naar me glimlacht, ben ik weer simpelweg gelukkig.

Wouter Kramer,                                                                                                       column 22 19-02-2015