Maandelijks archief: juli 2016

SCHAPENKOPPEN

logo-FC-Dordrecht-800

Het viel me een tijd geleden ineens op. Het beeld van de twee mannen, die een schaap Dordrecht binnen smokkelen, staat inmiddels vlak bij de Zwijdrechtse brug in plaats van bij de Papendrechtse brug. “Wat kan daar nu de reden voor zijn?”, spookt het door mijn hoofd.

De reden, dat er schapen Dordrecht binnen gesmokkeld werden, weet ik overigens wel. Binnen de stadswallen van de oudste stad van Holland werd er belasting geheven op slachtvee. Aangezien belastingontduiking al eeuwenlang de nationale sport van alle Nederlanders is, was er voor de vernuftige veehandelaar uit de middeleeuwen, niets vreemd aan om een schaap jongenskleding aan te trekken, rechtop te zetten en stiekem, tussen twee mannen ingeklemd, de poort door te loodsen. Dat het lompe beest nu juist, op het moment suprême bij het passeren van de wacht, moest gaan blaten kwam de smokkelaar duur te staan en levert ons Dordtenaren onze illustere bijnaam op.

Nu kan ik natuurlijk Googlen om de reden van de verplaatsing van het beeld te achterhalen, maar voor mij is het altijd leuker om zelf iets te bedenken. Ik bemerk praktisch dagelijks wanneer ik, bij de Laan der Verenigde Naties het beeld passeer, dat dit me even bezighoudt. Net zo goed dat ik telkens weer met mezelf afspreek, dat ik hier iets over ga schrijven. Dat dit er nu van gekomen is, heeft ongeveer honderd beloftes aan mezelf geduurd en dus even zoveel keer mijn geheugen weer verlaten. Typisch is dat toch, hoe snel onbeduidende zaken in je brein kwijtraken. Als ik nu niet uitkijk dwaal ik alweer af van mijn verhaal en ga ik hierover nadenken. Focus Wouter, focus.

Jarenlang heeft het abstract stalen beeld, van de moderne kunstenaar, over de N3 de reizigers vanaf Papendrecht het Wantij over zien rijden. Nu verwelkomt het de schapenkoppen die over of onder de Oude Maas het eiland betreden. Wat ik bijvoorbeeld bedacht heb, is dat de historici van de gemeente, tijdens het doorspitten van oude perkamenten archiefrollen, ontdekten dat de schapen, welke in vroeger tijden vanuit de buitengebieden het Eiland van Dordrecht binnengebracht werden, niet uit de Alblasserwaard, maar uit de Zwijndrechtsewaard kwamen. Eerlijk gezegd vind ik, dat het beeld met zijn aparte gele kleur, beter tot zijn recht komt waar het nu staat. De verplaatsing kan dus ook een esthetisch karakter hebben. Kunst in Dordt wordt serieus genomen tegenwoordig. Wellicht dat niet de historici maar de cultuurafdeling er zich mee bemoeid heeft? Hoewel, misschien is het een verhuizing van tijdelijke aard, omdat de ambtenaren van infrastructuur onderhoudsplannen hebben met het stukje grond bij de afrit naar de Staart. Dit zou me helemaal niet verbazen, want het wegdek in de bocht doet niet onder voor een stuk asfalt, waar ze zelfs in België hun beklag over doen. Plein ‘40-‘45 dat daar ligt, gaat ook helemaal op de schop. Dus zal het dat wel zijn? Het blijft gissen, alles is mogelijk. leuk is dat! De overlevering heeft ons uiteindelijk een bijnaam opgeleverd. Omdat het geschreven staat wordt het ook snel als waarheid aangenomen, terwijl het best een verhaaltje kan zijn uit het brein van een fantast. Als ik jullie nu vertel, dat het toch geen schaap was maar een kalf! Zijn we dan ineens koeienkoppen? Dacht het niet, maar als men over een aantal eeuwen dit leest kan het zomaar zijn, dat er ooit een ander beeld staat wanneer je Dordt binnenrijdt.

Wouter Kramer                                                                                                      Column 84, 28-07-2016

kunst N3

HELLO, GOODBYE

igenlinda2

Ehh pa, kun jij ons misschien vannacht naar het station rijden met onze koffers? Is de vraag, die ik krijg als de aanstaande toeristen het raampje van de van ons geleende auto naar beneden gedraaid hebben. Op dat moment laten mijn vrouw en ik net onze wandelhond uit en voordat ik kan antwoorden, vraagt mijn vrouw waar ze vandaan vliegen? “Schiphol, we moeten er om vijf uur morgenochtend zijn”, is het korte antwoord. “Nou, dan brengt je vader jullie toch gewoon even naar Schiphol, dat hebben we wel vaker gedaan.”

In een splitsecond gaat de hele planning van die dag als een bliksemflits door mijn hoofd en ik probeer ruimte te creëren voor deze spontane toezegging. Mezelf beseffend, dat er inmiddels geen weg meer terug is, vraag ik: “Hoe laat moet ik dan bij jullie zijn vannacht?” We onderhandelen nog over een kwartiertje eerder of later, maar uiteindelijk komen we uit op kwart voor vier. Ik ben enigszins opgelucht, dat mijn vrouw even later zegt, dat we hen gezellig samen weg gaan brengen. Vervolgens gaan we verder met ons zaterdagprogramma en komen uiteindelijk op een punt dat de belofte, na een fantastische dag in het Zeeuwse, een inbreuk is op het idee om een B&B te pakken in Brouwershaven. Na een ontnuchterend hazenslaapje staan we, zestien minuten voor vier, bij de kinderen op de stoep. Tot onze grote verbazing is alles nog donker en heerst er een serene rust in het dijkhuisje. Na enkele verwoede pogingen om wat leven te krijgen in het pand, gaat na een poosje de voordeur schuchter open, om een slaperige schoondochter tevoorschijn te toveren. “Jij bent nooit te vroeg!” Krijg ik, op dit onchristelijke tijdstip, voor mijn voeten geworpen. We moeten uiteindelijk met z’n allen lachen om de relaxte manier van ontwaken en vertrekken. Onderweg gaat het, tijdens een animerend gesprek, langzaam prachtig dagen met alle mogelijke kleuren van het ochtendgloren. Van vakantiestress is dan ook totaal geen sprake en het valt mijn vrouw op, dat ze eigenlijk heel erg ontspannen raakt van deze nachttrip. Wanneer ik de kiss and ride afslag opdraai, word ik dan ook op mijn vestje gespuwd. “Gaan we dan niet even een bakkie doen en uitzwaaien?” is de verbaasde vraag bij mijn passagiers. Hier had ik nog niet over nagedacht. Ik ben niet zo van het afscheid. Te nuchter, denk ik. Goeie reis tot over een paar weken, kusje, nou dag! En weg wezen. Kan ik binnen twee uur heen en weer zijn, had ik al berekend. Dat is zoals ik het altijd gedaan heb. Nu niet dus. Even later zitten we bij Starbucks aan de koffie. Eigenlijk best wel gezellig, moet ik zeggen. Terwijl we deze, voor ons nieuwe, manier van afscheid onder de loep nemen, moeten we nog vreselijk hard lachen om de stoere kale klerenkast, die we in de lift bij de parkeergarage tegen het lijf liepen. Met een trolley vol koffers staan wij met z’n vieren de bagageloze bikkel aan te kijken. Inschattend dat ook hij iemand weggebracht heeft, zeg ik: “Deze koffers zijn van hen hoor, we zwaaien ze alleen maar even uit!” Op dat moment breekt de reus en schieten zijn ogen vol met tranen. Terwijl zijn brede schouders gaan hangen, snikt hij dat zijn dochter net vertrokken is. We polsen of zij, net als onze dochter destijds, een wereldreis gaat maken. “Nee, ze gaat een weekje naar Spanje, maar het blijft je kleine meisje hè”, pruttelt hij zachtjes. We kijken elkaar verbaasd aan en schieten bijna in de lach. Maar goed dat we de kids nu even serieus gaan uitzwaaien, want ze gaan wel drie hele weken naar de Antillen!

Wouter Kramer                                                                                                      Column 83, 14-07-2016

KLEINE HIAWATHA GAAT OP JACHT

Hiawatha

Er is volgens mijn vrouw heel veel mooi aan mij. Maar mijn billen vindt ze het mooist. Ik twijfel of ik hier nu wel of niet blij mee moet zijn. Aan de ene kant had ik het leuk gevonden als ze mijn tronie het mooist had gevonden, aan de andere kant voel ik me toch gevleid met mijn mooie kont.

Zelf snap ik dat niet helemaal, ik heb in mijn beleving geen kont. Vrouwen hebben een kont. En daar kan ik intens van genieten. Van een mooie kont wel te verstaan. Wanneer mijn vrouw een strak jurkje aan heeft en schoenen met een hoge hak draagt, dan weet ik niet precies wat er gebeurd, maar alles vanaf de bovenkant van haar benen tot de onderkant van haar rug, neemt een vorm aan die de rest overbodig maakt. Ik hoor niet meer wat ze zegt, weet niet meer waar ik mee bezig ben en sta een beetje voor me uit te staren. Als ik een beetje bijgekomen ben en het bloed weer door mijn hersenen stroomt, kijk ik regelmatig naar haar perfecte achterwerk wanneer ze even bij me vandaan loopt of voor me uit fietst. In dit soort omstandigheden betrap ik mezelf er ook op, dat ik soms bewust onbenullig stop tijdens het wandelen en dat ik haar vooruit laat fietsen als we noodgedwongen ruimte moeten maken. Het ligt weliswaar een beetje aan de gemoedstoestand en de timing, maar meestal krijg ik een oprecht “dank je wel” wanneer ik haar erop wijs, dat ze de mooiste kont van het westelijk halfrond heeft. Wat ik afgelopen zondag op de drukbezochte boekenmarkt van Dordrecht merkte, was dat ik overigens niet de enige ben die dit opvalt. Vrouwen zowel als mannen observeren mijn vrouw, wanneer ze bevallig voorbijloopt. Als ik haar hier op attent maak, merkt ze op dat vrouwen wel anders naar haar kijken dan mannen. Mannen gluren, terwijl vrouwen checken om te vergelijken. Ik denk na of ik een gluurder ben? Na enige overpeinzing kom ik tot de conclusie dat dit zo is. Ik vind het namelijk toch wat makkelijker om een mooie vrouw wat langer te bespieden wanneer ik een donkere zonnebril op heb. Een beetje nonchalant doen, terwijl ik de tijd neem om al dat prachtigs, op mijn gemak gade te slaan. Wij mensen zijn nu eenmaal visueel ingesteld. Het is zodoende ook geen toeval dat ik bij een boekenstal op haar staat te wachten waar het boekje: “The little book of buts” te koop wordt aan geboden. De intrigerende kaft heeft overduidelijk mijn aandacht opgeëist. Ik ben een billenman! Eigenlijk wil ik het boekje dan ook wel aanschaffen, maar dat is, zo in het bijzijn van mijn vrouw, toch nog een stap te ver. Ik houd mijn nieuwsgierigheid wel in toom en koester me in de wetenschap dat ik al een gezegend man ben.

Zoals gezegd ervaart de vrouw, vreemd genoeg, dus ook een zekere aantrekkingskracht bij de bilpartij van de man. Het lijkt me een emancipatie dingetje, want ik kan maar moeilijk bevatten waar de schoonheid, van dit nietszeggende smalle zitvlak, inzit. “Wat een lekker kontje heb je toch Wouter, zeker als je die strakke spijkerbroek aantrekt, grrrrr” hoor ik haar weleens zeggen als ik me ’s morgens in mijn kloffie hijs. “Nou ja zeg, dat valt toch allemaal wel mee. Wat is daar dan, in godsnaam, zo bijzonder aan?” probeer ik bescheiden de complimentjes nog wat te verlengen. “Voor een krasse knar heb je nog steeds die schattige stevige billetjes van Hiawatha” zegt ze schalks. Is dit nu eigenlijk wel een compliment, of word ik dus toch compleet in de maling genomen?

Wouter Kramer                                                                                                      Column 82, 07-07-2016

EEN OLIFANTSPOOT IN DE STAD

image

Het verhaal van de onoverwinnelijke Griekse held Achilles met zijn kwetsbare hiel vond ik vroeger al geweldig. De sage van Siegfried, die zich onder de lindeboom in het drakenbloed van zijn overwonnen slachtoffer doopt, om zodoende onkwetsbaar te worden, was voor mij helemaal fantastisch. Juist omdat er een lindeblad tussen zijn schouderbladen een zwakke plek opleverde die hem uiteindelijk fataal wordt. Heerlijke heroïsche drama ’s die bij mij zijn blijven hangen.

Daarom is de beuk mijn lievelingsboom. Deze prachtige reuzen leveren hout op waar onverslijtbare meubelen van gemaakt worden, maar voor het zover is gaan deze hemelbestormers de strijd aan met de elementen. Vanaf het moment dat het beukennootje ontkiemt, wordt deze plant blootgesteld aan allerlei schimmels, die het heerlijk vinden om het hout tot molm te verteren. Zolang de boom gezond en sterk is, houdt hij de op de loer liggende paddenstoelen op afstand. Langzaam maar zeker groeit hij uit tot een koning van het woud, de keizer van een plein of tot één der prinsen in een laan. Zeker als de beuk zelf verantwoordelijk is voor zijn bescherming gaat het vaak erg lang goed. Vanaf het moment dat zich takken met bladeren gaan vormen, hult hij behoedzaam zijn gladde zachte bast in een mantel van lover. De stoere mastodont kan namelijk niet tegen zonnebrand. Zodra de koperen ploert vat heeft op de tere huid, krijgt de boom het zwaar. Als er schade ontstaat slaat de schimmel genadeloos toe en vreet de gevoelige boom van binnenuit op. Wanneer in een machtige beukenlaan één makker, door wat voor omstandigheden dan ook, het strijdperk moet verlaten wordt de rest ook bijzonder kwetsbaar. Door de parasolwerking van de buren heeft de beuk zijn verdediging laten zakken. Nu krijgt hij de volle laag en is hij niet bij machte om snel nieuwe takken met bladeren te ontwikkelen om alsnog de helse zonnestralen te pareren. Beuken in een laan worden om die reden dan ook minder oud dan hun solitaire broeders. Tegenwoordig hebben bomendokters er een truc op verzonnen door de bast met jute te bekleden. Een interessant proces dat ik al jaren volg bij de beukenlaan van het kasteel in Crabbehof. Met succes zie je bij de oude beuken takken aangroeien, waar voorheen de weggevallen buurman bescherming bood.

Laatst stuitte ik op een majestueuze rode beuk in het centrum van Dordt. Een notarisboom zoals deze vroeger genoemd werd. Je was namelijk een hele meneer als je destijds zo’n beuk in je stadstuin kon plantten. De roodbruine variant was een zeldzame exoot en je tuin diende een respectabele afmeting te hebben om de reus te herbergen. Nu staat deze machtige keizer op een pleintje bij het Tolbrugkamp. Vol bewondering neem ik de boom van top tot teen in me op. Zonlicht speelt met de kleuren van het bladerdek en door het zachte briesje lijkt de boom een kameleon, die op wilt gaan tussen het groen van het plein en de roodbruine bakstenen van de omliggende panden. Het lijkt alsof de stam aan de onderkant gestuikt is door het enorme gewicht dat op de voet rust. Het levert de typische naam van olifantspoot op. Om de boom even aan te raken moet ik over een hekje klimmen. Als een zonnestraaltje stiekem de bast bereikt en een uit liefde gekerfd “Mark, hartje met pijl, Eva” doet oplichten, denk ik: als dat maar goed blijft gaan, terwijl ik het gevoelige litteken aai.

image

Wouter Kramer                                                                                                      Column 81, 30-06-2016