Categoriearchief: column juni 2016

EEN OLIFANTSPOOT IN DE STAD

image

Het verhaal van de onoverwinnelijke Griekse held Achilles met zijn kwetsbare hiel vond ik vroeger al geweldig. De sage van Siegfried, die zich onder de lindeboom in het drakenbloed van zijn overwonnen slachtoffer doopt, om zodoende onkwetsbaar te worden, was voor mij helemaal fantastisch. Juist omdat er een lindeblad tussen zijn schouderbladen een zwakke plek opleverde die hem uiteindelijk fataal wordt. Heerlijke heroïsche drama ’s die bij mij zijn blijven hangen.

Daarom is de beuk mijn lievelingsboom. Deze prachtige reuzen leveren hout op waar onverslijtbare meubelen van gemaakt worden, maar voor het zover is gaan deze hemelbestormers de strijd aan met de elementen. Vanaf het moment dat het beukennootje ontkiemt, wordt deze plant blootgesteld aan allerlei schimmels, die het heerlijk vinden om het hout tot molm te verteren. Zolang de boom gezond en sterk is, houdt hij de op de loer liggende paddenstoelen op afstand. Langzaam maar zeker groeit hij uit tot een koning van het woud, de keizer van een plein of tot één der prinsen in een laan. Zeker als de beuk zelf verantwoordelijk is voor zijn bescherming gaat het vaak erg lang goed. Vanaf het moment dat zich takken met bladeren gaan vormen, hult hij behoedzaam zijn gladde zachte bast in een mantel van lover. De stoere mastodont kan namelijk niet tegen zonnebrand. Zodra de koperen ploert vat heeft op de tere huid, krijgt de boom het zwaar. Als er schade ontstaat slaat de schimmel genadeloos toe en vreet de gevoelige boom van binnenuit op. Wanneer in een machtige beukenlaan één makker, door wat voor omstandigheden dan ook, het strijdperk moet verlaten wordt de rest ook bijzonder kwetsbaar. Door de parasolwerking van de buren heeft de beuk zijn verdediging laten zakken. Nu krijgt hij de volle laag en is hij niet bij machte om snel nieuwe takken met bladeren te ontwikkelen om alsnog de helse zonnestralen te pareren. Beuken in een laan worden om die reden dan ook minder oud dan hun solitaire broeders. Tegenwoordig hebben bomendokters er een truc op verzonnen door de bast met jute te bekleden. Een interessant proces dat ik al jaren volg bij de beukenlaan van het kasteel in Crabbehof. Met succes zie je bij de oude beuken takken aangroeien, waar voorheen de weggevallen buurman bescherming bood.

Laatst stuitte ik op een majestueuze rode beuk in het centrum van Dordt. Een notarisboom zoals deze vroeger genoemd werd. Je was namelijk een hele meneer als je destijds zo’n beuk in je stadstuin kon plantten. De roodbruine variant was een zeldzame exoot en je tuin diende een respectabele afmeting te hebben om de reus te herbergen. Nu staat deze machtige keizer op een pleintje bij het Tolbrugkamp. Vol bewondering neem ik de boom van top tot teen in me op. Zonlicht speelt met de kleuren van het bladerdek en door het zachte briesje lijkt de boom een kameleon, die op wilt gaan tussen het groen van het plein en de roodbruine bakstenen van de omliggende panden. Het lijkt alsof de stam aan de onderkant gestuikt is door het enorme gewicht dat op de voet rust. Het levert de typische naam van olifantspoot op. Om de boom even aan te raken moet ik over een hekje klimmen. Als een zonnestraaltje stiekem de bast bereikt en een uit liefde gekerfd “Mark, hartje met pijl, Eva” doet oplichten, denk ik: als dat maar goed blijft gaan, terwijl ik het gevoelige litteken aai.

image

Wouter Kramer                                                                                                      Column 81, 30-06-2016

IK GA JE ONTVOEREN

niet meer lekker1

Houdt zondag vanaf halfvier maar vrij. Krijg ik op mijn scherm te zien als ik de WhatsApp open. Nu laat ik me niet zo heel makkelijk dwingen, dus mijn antwoord: hoezo? Is niet zo vreemd. Ik ga je ontvoeren voor vaderdag, verschijnt er vervolgens met een knipoog emoticon.

Het bericht van deze jongeman verrast met niet. Ik ken hem namelijk zijn hele leven lang al, dus voor het gevaarlijke dreigement, in deze onzekere tijden, ga ik de AIVD niet inlichten. Stipt halfvier loopt hij die dag onze tuin in waar mijn vrouw en ik, op dat moment, nog wat plantjes aan het verpotten zijn. Stiptheid is namelijk niet de grootste kwaliteit van deze knaap, hoewel dit ’s middags aanzienlijk makkelijker voor hem is dan ’s morgens. Dit beloofd wat! We moeten dus ergens op tijd zijn. Ik had een flauw vermoeden dat we in het kader van deze vaderdag/zoondag de polder in zouden gaan om een fikse wandeling te gaan maken of dat hij een kroegentochtje in petto had, dat geheel vrijblijvend was. Maar nee, hij is zelfs een beetje gespannen en wil absoluut niets loslaten over wat me te wachten staat. “Gaan we op de fiets?” vraag ik. “Ja, beter van wel” antwoord hij terug. Als we samen bij ons de straat uit fietsen, komt onvermijdelijk de eerste clou tevoorschijn omdat we een richting moeten kiezen. “Als we naast elkaar blijven fietsen, denk ik dat het verstandig is om te vertellen waar we heen gaan” probeer ik sluw wat los te peuteren. Buiten dat is het, gezien ons beider fietsstijl, sowieso verstandig om dit te melden voordat we languit onder onze fietsen op de klinkers liggen. Zonder veel te verraden meldt hij dat we in ieder geval de stad ingaan. Wellicht een bioscoopje denk ik, hoewel dat zonde is van het mooie weer. “Waar zetten we de fietsen dan neer jongen?” vis ik. “Uh, in de fietsstalling maar, dan gaan we een stukje lopen” probeert hij het rookgordijn in stand te houden. De schijnbewegingen pareer ik met wat tackles en als de fietsstallingmeneer meldt dat ze om acht uur vanavond sluiten, gooit hij de handdoek. “Dan kunnen we net zo goed gelijk naar Merz fietsen.” Zegt hij en de stallingkaartjes worden weer van ons stuur getrokken.

Eenmaal gearriveerd in de sfeervolle kroeg aan de korte kalkhaven worden we hartelijk ontvangen door eigenaar Ferry. Het wordt een bierproeverij! Trots als een pauw en blij met mijn oprechte tevredenheid over deze ontknoping, ontspant mijn kleine man. Onder begeleiding van tekst en uitleg, wordt het eerste gerstenat voor ons in speciale proefglazen geschonken. We klinken op dit nu al geslaagde vaderdagkado en laten dit Nieuw-Zeelands pilsje ons bijzonder smaken. “Ferry, we kunnen deze proeverij toch zeker wel op het terras voortzetten, neem ik aan” “natuurlijk, ik ga plaats maken voor jullie.” We voelen ons als speciale gasten behandeld omdat we even later in de zon ons tweede biertje nuttigen, alles wordt begeleid met wat heerlijke liflafjes en ik voel me de koning te rijk. Langzaam maar zeker wordt het gesprek heerlijk luchtig en lachen we wat af. Na het derde biertje ontdekken we een patroon in de biervolgorde. Van het pilsje schuiven de soorten langzaam maar zeker richting de zwaardere Belgische bieren. Als we uiteindelijk bij de quadrupel beland zijn heeft mijn hoofd dezelfde bovengisting als het bier. Wanneer om een uur of zes de rest van de familie gezellig aanschuift, ben ik ouderwets nadrukkelijk aanwezig. Ik houd van dit soort gijzelingen.

Wouter Kramer                                                                                                      Column 80, 23-06-2016

ONS TOEKOMSTIGE HUIS

bijenorchis1 bijenorchis-a1336

“Zullen we dan maar een stukje gaan wandelen?” vraag ik aan mijn nukkige echtgenote. “Wat denk je zelf?” is haar korte wedervraag. “Nou, fietsen wordt niets meer volgens mij, dus misschien kunnen we dan, terwijl we een blokje om gaan, even bijpraten over gisteren.”

De dag ervoor ben ik namelijk met een sacherijnige kop weggelopen op het, overigens zeer geslaagde, Lepeltje Lepeltje festival in het Weizigtpark. Dat sacherijn krijg ik nu terug. Hoewel mijn vrouw overigens stelt niet boos te zijn, maar uiterst teleurgesteld. Oei, iedereen weet dat dat erger is! Gelukkig negeren we elkaar niet heel lang meer en benoemen we makkelijker waar we tegenaan lopen. Dus we gaan nu toch een ommetje maken! Als we bij ons het parkje inlopen probeer ik voorzichtig te peilen of ik een handje krijg. Aftasten, zoet vragen, geduldig afwachten, complimentje hier en daar, totdat een voorzichtige aanraking lijdt tot een schuchter pinkje, dat om de mijne klemt. Heerlijk, nu kunnen we ons weer richten op onze gezamenlijke interesse voor wilde plantjes. Met mijn basiskennis en haar behoefte om deze te vergaren, staan we regelmatig met onze hol in de hoogte om diverse soorten weegbree, klaver en gras uit elkaar te houden. Even later volgen we een sint-jacobsvlinder in de, met wilde bloemen ingezaaide, berm. Juist op het moment dat we de interesse een beetje verliezen stuit ik op een plant die me even op tilt doet slaan. Hier staat een orchidee te bloeien, welke ik, in mijn wildste fantasieën niet op deze plek, of überhaupt in Dordt, verwacht had. Terwijl ik tegen mijn vrouw stamel dat zij getuige is van een uniek moment, komt de volgende verrassing al om de hoek wanneer een hoogbejaarde man achter ons vraagt waar we naar kijken. “Nou meneer, hier staat een zeldzame orchidee te bloeien.” “Laat eens even kijken jongeman. Nee maar, Ophrys Apifera! Ongelooflijk, dat ik dit nog mag meemaken.” Direct weet ik, dat ik met een kenner te maken heb. Net als ik, kent hij de Latijnse naam van dit pareltje. Deze botanische hoogstandjes zitten namelijk onder mijn huid en ik heb een stevige orchideeënkoorts ontwikkeld. Na de uitwisseling van wat plantennamen, vraagt de beste man of we wellicht zijn tuin even willen bekijken. We worden verrast door de grote hoeveelheid verschillende planten in zijn voortuin. Dit staat echter in schril contrast met wat ons in de achtertuin te wachten staat. Als de gepensioneerde ingenieur ons bijpraat over zijn liefde voor de flora, is het alsof we terug in de tijd gaan, in dit van geschiedenis overgoten stukje Dordrecht. Licht vloekend over de aantasting van zijn geheugen vertelt hij soms wel drie keer in welk stukje verleden van de tuin we ons op dat moment bevinden en hoe hij alles aangeplant heeft. Mijn vrouw waant zich Alice in wonderland en voelt zich overvallen door emoties van geluk, zuiverheid der natuur en fantasie. Als we de, minstens honderd strekkende meter, tuin helemaal doorkruist hebben belanden we terug bij het huis. Ooit werd dit neergezet voor een hoogleraar aan de HBS. Deze heer Kloos was tevens botanicus en onze oude vriend kwam als jochie bij hem thuis om planten, die hij niet kende, te determineren. De eerste schreden waren gezet en later heeft hij het huis als vanzelf overgenomen. Zo bleef de ziel van het huis met de tuin intact. “Toeval bestaat niet” zeg ik. “Dit paradijsje wordt van ons! En dan lekker vrijen in die grote tuin.”

“Hoho” ontwaakt mijn lief uit haar droom. “pikstraf vriend! Je hebt me vrijdag mooi laten zitten!”

Wouter Kramer                                                                                                      Column 79, 09-06-2016

angeliqueenig

BUURTCAFÉ

 

buurtcafe Sebes

Mijn oudste zus en ik schelen vijf jaar. Daardoor heb ik in mijn jeugd haar aanwezigheid totaal anders beleeft dan nu het geval is. Destijds was ze me in alles vele stappen ver vooruit. Grote zus was een vlotte sportieve verschijning en, in mijn beleving, veelal buiten of onderweg. Voordat ik haar eigenlijk echt goed en wel had leren kennen, was ze het huis al uit met haar stoere vriend.

Van de week kwam ze me ophalen om weer even bij te kletsen. Met een binnenpretje stapte zij achter het stuur. “Wat zit je te lachen? ” vroeg ik. “Oh, zomaar joh, zul je zo wel zien!” was haar geheimzinnige antwoord. Vervolgens reed ze naar het Buurtcafé de Bagatelle in Crabbehof. Niet dat wij nu van die barfly’s zijn, maar de aanleiding is wel grappig. Mijn zus en ik hebben elkaar pas echt goed leren kennen door de gesprekken die we samen gehad hebben in deze kroeg. In zeer moeilijke tijden, binnen onze familiesfeer, zijn we vaak samen op een dinsdagavond na de djembé-les nog even gaan borrelen in de donkerbruine uitbaterij. Heel veel steun hebben we elkaar kunnen geven en dat was mede omdat we elkaar goed aanvoelde. Soulmates wordt dat nu modern genoemd. Verrassend is het, om je zo met iemand verbonden te voelen, zonder dat je daar in je jeugd samen mee bent opgegroeid. Schijnbaar zijn we uit hetzelfde hout gesneden en dat is een enorm gemak. Met name de vele diepzinnige gesprekken hebben ervoor gezorgd dat we het wekelijkse bezoek nog lang volgehouden hebben. Net voordat we door de vaste klanten en de kastelein bij onze voornamen genoemd werden en we makkelijk een keertje op de pof konden drinken, hebben we het patroon maar doorbroken. “Toen je zei; verras me maar, moest ik hieraan denken” meldt mijn zus om haar binnenpretje te verklaren. “Geinig zus, ouwe tijden!” antwoord ik haar, terwijl ik naar de deur van de Bagatelle loop. Voor dat ik er ben, word ik al aangesproken door, zo te zien, een dolende stamgast. “Ze zijn gesloten, van de week is er ruzie geweest, verdomme!” Nu gaat hij naar de cafetaria, waar hij helaas geen vaste plek aan de bar heeft. Zal wel wat biertjes minder worden vanavond, schat ik in.

“En nu?” vraagt mijn zus, “gaan we ook naar de cafetaria, dan?” “Nee”, zeg ik “dat is niet hetzelfde, zullen we anders naar Sebes gaan, op de krispijnseweg?” Even later zitten we samen aan de bar, met een wijntje en een biertje voor onze neus, naar een goede pot driebanden te kijken. De sfeer is vergelijkbaar met wat we gewend waren in Crabbehof. Ons gesprek komt als vanzelf op gang en het voelt enorm vertrouwd. Vanuit het niets breekt een gezette man op de hoek van de bar in, tijdens ons gesprek. “Mag ik jou wat vragen?” stelt hij. En voor dat ik een antwoord kan geven zegt hij: “jullie hebben nog geen verkering zeker?” enigszins verbaasd over deze conclusie, kijk ik mijn zus aan. Lachend horen we zijn observatie aan. “Jullie zitten al een half uur te kletsen” zegt de stevige kroegentijger. “Koppels die al verkering hebben praten niet zo lang meer met elkaar” Als ik hem vertel dat wij broer en zus zijn en we met onze gezichten naast elkaar zijn richting opkijken, valt het kwartje en heft hij zijn glas, om op ons te proosten. Als ik even later langs mijn zus, in de andere hoek van de bar kijk, zie ik twee oude knarren zitten, die me ergens bekend voorkomen. Mijn zus zegt:

“Zijn dat niet die twee zonen van onze oude buren vroeger! Jezus, worden wij ook ooit zo lelijk dan?”

Wouter Kramer                                                                                                      Column 78, 02-06-2016