Ik kan niet anders zeggen, dat ik weer aangenaam deelgenoot geweest ben van het grootste gezin uit mijn familie. Alle zeven waren ze er, vijf broers en twee zussen. Net als ik, en nog meer van mijn familieleden, zijn deze neven en nichten inmiddels wees. Mede daarom waren we bijeen om onze tante, één van de laatste der Mohikanen uit het gezin van onze ouders, voor haar 80e verjaardag te verrassen met een surpriseparty.
Het terechte middelpunt van de belangstelling was mijn tante. Haar zo typerende pretoogjes hebben de hele dag gestraald. Verder heb ik enorm genoten van mijn gezellige familie. Maar de vrolijke Flippo’s hebben weer een onwisbare indruk op me gemaakt. De jongste broer loopt dansend naar de bar om bier te halen en zijn oudere broer haakt vrolijk springend in. Aan een grote tafel zitten deze Dordtse Waltons elkaar stevig op de hak te nemen en niemand wordt gespaard. Uiteraard doe ik hier en daar nog een extra duit in het zakje en tot tranen toe wordt er gelachen. Wat zo typerend aan dit gezin is dat, wat er ook gebeurt, het optimisme overheerst. Het werkt ongelooflijk aanstekelijk en de eerste impuls bij al deze pretletters is “lachen”. Hoe dan ook, de mondhoeken gaan altijd vanzelf omhoog. Zelfkennis lijdt tot zelfspot en dat werkt enorm in het voordeel van het groepsgevoel.
Vroeger als kind kwam ik er vaak op bezoek. Het grote gezin van oom, tante en zeven kinderen woonde in Wielwijk op de tweede verdieping van een portiekflatje in de Cornelis Evertsenstraat. Als je tegenwoordig negen polen in zo’n portiekflat laat wonen wordt je opgepakt! Destijds ging dit gezin er gewoon mee om. Nou ja gewoon, er gebeurde natuurlijk altijd wat. Mijn oom hield, net als veel van zijn tijdgenoten, van klassieke muziek. Zijn oudste zoon had de liefde voor de muziek van hem geërfd en wilde dit met de gehele flat delen. Dat het genre echter hardrock was kon mijn oom niet bekoren en als hij schreeuwend net boven Deep Purple uitkwam om te godverren of dat het zachter kon, zette mijn neef, met zijn dwarse kop, de muziek gewoon helemaal uit. Dan maar voetballen met zijn allen achter de flat. Wanneer ik dan één van de broers een zaaier gaf, moest ik voor de volgende hard voor mijn leven rennen waarbij een ander spontaan begon te janken. De vierde wist sussend de gemoederen weer tot bedaren te brengen. Even later zaten we gewoon met z’n allen weer te lachen en te dollen. Hoogtepunten waren gezamenlijke maaltijden. Vrijdag was patatdag en de meiden stonden emmers vol met grote aardappelen te schillen. Intussen werd het Ossewit langzaam heet en werden er dozijnen eieren gekookt. Voor mijn tante maakte het daarbij niet uit dat er meegegeten werd. Of je nu voor negen, of voor tien of elf personen eten maakt. Met z’n allen rond de grote tafel was het een georganiseerde bende. Ongelooflijk hoeveel er door het gezin geconsumeerd werd en hoe een ieder er mee omging. Het feit, dat ik er graag en veel kwam, zegt genoeg. Dat dit gezin nu nog altijd veel plezier aan elkaar beleefd is in het kleine flatje ontstaan door geduld, liefde en humor. Allemaal zijn ze verschillend maar wel één hecht gezin. Nooit vergeet ik ook het lachende gezicht van de bakker die fluitend de halve inhoud van zijn kar iedere dag daar afleverde en de goedgemutste melkboer die volgens mijn neef, van de destijds geleverde zuivel, nu nog steeds een Rolls Royce rijdt.
wouterkramer column 69, 10-03-2016